Meditatie > Boeddhisme > Plaatjes van de os > Overige commentaren
Onderstaand vindt u een samenvatting van hoofdstuk 4, "De tien seizoenen van verlichting. Het Ossehoeden van Zen", uit: L. Hixon, Wegen naar verlichting. Een rondgang door de grote spirituele visies, uitg. Kosmos, Utrecht/Antwerpen 1991, p.80-111.
De plaatjes vertolken a.h.w. 'tien seizoenswisselingen': steeds meer zicht gaan krijgen op verschillende aspecten van een landschap, dat in wezen altijd hetzelfde is. De os symboliseert de innerlijke natuur van het bewustzijn, het mysterie dat mens heet.
Plaatje I
Álle verlangens zijn in min of meer zuivere zin uitdrukking van het verlangen naar opperste vervulling, d.w.z. Verlichting. Maar in dit plaatje begint pas echt het religieuze zoeken.
Over de dwaalwegen uit het commentaar: de os is nooit op één bepaalde weg te vinden, omdat hij alle wegen en de zoeker zelf is. Zoeken naar de os is onmogelijk, omdat dit zoeken zelf de Ware Natuur versluiert.
Plaatje III
De os wordt niet ontmoet door luisteren naar esoterisch onderricht of abstract contempleren, maar door direct ervaren. De afgebeelde Verlichting is slechts een glimp die komt en gaat; meer strijd en discipline zijn nodig om dit inzicht te verlengen en stabiliseren.
Plaatje IV
De os is de wilde kracht van Verlichting, een ruwe energie die zowel kan scheppen als vernietigen. Daarom moet deze energie getemperd worden. Men kan aan dit temperen pas beginnen als men eerst gezien heeft - dit gebeurt in plaatje I t/m III - dat zoeken een illusie is. Het temperen van de os gebeurt o.a. door de volgende disciplines: totaal mededogen, volmaakte geweldloosheid, en onwankelbare oprechtheid. Anders is verwrongen spiritualiteit mogelijk. Men mag de gedisciplineerde beoefening van Zen niet te snel opgeven.
Plaatje V
Hier meer intimiteit met de os. De mens wordt hier een verlichte wijze i.p.v. een ervaren zoeker. Hij ziet nu in dat de eindeloze voortbrenging van gedachten niet onwerkelijk is, maar ook voortkomt uit de Ware Natuur. Verlichting sluit namelijk geen dingen buiten, maar omvat àlles.
Door het temmen van de os begint het onderscheid tussen spiritueel leven en het gewone leven te verdwijnen, omdat dit onderscheid nu niet meer nuttig is [in plaatje I t/m III was dit nog wel nuttig]. "Degene die een wijze aan het worden is, raakt op vriendschappelijke voet met de beperkingen van het gewone ego, in plaats van zich terug te trekken in het transcendentale ego van de spirituele zoeker, de ervaren beoefenaar van meditatie. Dit is de eerste verwijzing naar de mysterieuze gewoonheid waarin de wijze ten slotte verdwijnt."
Plaatje VI
De wijze begint nu één te worden met de gewone stroom van het leven. Een ieder die hem ontmoet voelt zijn verlichting, als een briesje dat overwaait; zijn verlichting is niet meer iets dat hij voor zichzelf koestert. Maar nog moet de os als afzonderlijke entiteit verdwijnen, zodat de beoefenaar hem volledig doorheen de eigen persoon tot uitdrukking brengt.
Plaatje VII
Spirituele oefeningen en gedachten zijn overbodig geworden. De herder hoeft niet meer iets te bereiken of zichzelf te tuchtigen. De weg van contemplatie kan niet gescheiden worden van het dagelijkse leven, de gewone dingen die we daarin doen. Maar er is nog een wijze die geniet van de Ware Natuur. Deze subtiele tweeheid dient nog te verdwijnen.
Plaatje VIII
Over deze toestand kan niets gezegd worden, omdat dat zou inhouden dat er nog iemand zou bestaan die zich nog tegenover de Verlichting kan opstellen, en daar dus niet mee samenvalt.
Plaatje IX
Vormloos gewaarzijn groeit hier weer tot vormen, zonder dat eerste te verliezen. Deze mens wordt niet meer geconfronteerd met de illusie van Verlichting (zie het commentaar bij dit plaatje: "niets is beter dan direct blind en doof te worden"). De dramatiek van de bewustwording uit de eerste plaatjes is nu verdwenen; er is enkel eenvoudig zijn, en alles wordt door de bewustgeworden Verlichting nu ervaren als verschijning van het eigen zelf.
Toch: "Er zit nog een bovenmenselijk luchtje aan deze 'terugkeer naar de Bron'": er kleeft aan deze toestand nog eens subtiele tweeheid, waarin de mediterende onderscheid maakt tussen de schoonheid en rust van de Bron die bloeit in de pijn- en kersebomen, en de wereld van het menselijk gedoe, waarin de chronische begoocheling van het lijden hoogtij viert. Om deze tweeheid op te heffen is het tiende plaatje nodig.
Plaatje X
Hier zijn zowel eenheid als tweeheid uitgewist. "Deze mens heeft zelfs de Bron, als citadel waar Verlichting zich subtiel kan isoleren, verlaten." De meest wijze heilige kan hem niet vinden, omdat híj het niet meer is die rondzwerft, maar slechts bewustgeworden en werkzame Verlichting. Hij ervaart geen verschil tussen zichzelf en de dorpelingen of het platteland waar zij wonen.
Een voorbeeld
Deze paragraaf vertelt over een Japanse vrouw, Yaeko, die in zeer korte tijd de stadia van de osseplaatjes doorliep, begeleid door Harada Roshi.
"De discipline die 'het Vangen van de Os' impliceert, heeft niet te maken met de straffe oefeningen en leerstellige ideeën waar een zoeker of een beginnende beoefenaar zich mee bezighoudt. Het is een verfijnen en uitbreiden, waar zonder ambitie of streven mee doorgegaan wordt."
In plaatje VII is de ervaren beoefenaar een verlichte wijze geworden. Gevaar doorheen alle plaatjes: voortijdig afwijzen van onderricht en begeleiding, niet vanuit egocentrisme, maar vanuit onverwerkte extase.
Verlichting is een eeuwig voortgaan in de richting van volmaaktheid. De dimensie van Verlichting zijn dus eindeloos, en daarom zijn de tien plaatjes eigenlijk onzin, omdat zij onderscheid aanbrengen in iets dat eindeloos is.
Plaatje VI: dronkenschap van een subtiele extase, die daardoor illusoire onderscheid tussen spirituele en gewone leven in stand houdt. Deze beide categorieën van ervaring moeten zodanig in elkaar verdwijnen, dat ze geen van beide overblijven.
Puur Boeddha-schap is niets bijzonders (plaatje X), omdat het niets anders is dan volledig mens-zijn.
De zog. bodhisattva-gelofte om alle wezens te verlossen wordt door een verlichte mens, een Boeddha, meteen ingelost, omdat hij alle levende wezens als Boeddha ziet. "Alle mensen zijn al gered, verzekert de levende Boeddha. De werkelijke spirituele kracht die door deze affirmatie vrijgegeven wordt, doordringt het gewaarzijn van alle mensen en intensiveert op voelbare wijze hun energie om te evolueren. Deze affirmatie, welke het boeddhaschap is, is reeds de Ware Natuur van ieder levend wezen."
Góed beschouwd kan álles meditatie zijn - Oók je zoveelste gang van het kastje naar de muur...
- Carla Pols -
Keating, Thomas: Open Mind, Open Heart
The Contemplative Dimension of the Gospel
Een erg goed, inspirerend en basaal boek waarin de lezer wordt ingeleid in een christelijke vorm van meditatie: Centrerend Gebed. Deze vorm van meditatie maakt
Meer...
WaalWeb Internetproducties
Zinrijk Webtechniek
© 2006-7